medezeggenschapsblogleiden

Een jarige UR in een ander jasje

Een jarige UR in een ander jasje

Afgelopen zomer werd de Universiteitsraad 50 jaar. Reden om terug te blikken met Dirk Couprie, voorzitter van het eerste uur. "Het College van Bestuur moest alleen voorbereidend en uitvoerend zijn. Ik stuurde daar bewust op aan."

In de woelige zomer van 1971 zag de Universiteitsraad (UR) het levenslicht. Door felle studentenprotesten - alhoewel in Leiden traditioneel net een tikje minder fel - en de vurige wens tot democratische vernieuwing had het toenmalige kabinet besloten om de universiteiten radicaal anders in te richten. Er moest een bepaalde mate van inspraak komen. En niet zómaar inspraak: de raad werd het hoogste bestuursorgaan van de universiteit. Het ging hierbij om een vorm van zelfbestuur door gekozen studenten en medewerkers. De macht van de medezeggenschap bleek in de decennia erna toch wat te sterk en de bevoegdheden werden teruggeschroefd.

Afgelopen zomer werd de UR 50 jaar. Het was wederom een zomer vol onrust en protest. Helaas stak al het tumult niet zozeer de kop op door democratische vernieuwing, maar door een eindeloos durende pandemie. Een vrolijk verjaardagsfeestje zat er toen zodoende niet in. Om deze mijlpaal toch niet geruisloos voorbij te laten gaan, zetten we de verjaardag alsnog luister bij door een aantal vragen te stellen aan de allereerste voorzitter van de UR, dr. Dirk Couprie. Gestart in 1965 als wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Faculteit Wijsbegeerte bekleedde Couprie tussen 1971 en 1975 het gloednieuwe voorzitterschap.

"De wet stelde dat de Raad het hoogste bestuursorgaan van de universiteit was. Ik wilde daar heel erg graag werk van maken.”

U begon gelijk als voorzitter. Hoe kwam u op deze positie?
“Het is hierbij belangrijk om te weten dat de UR op een iets andere wijze werd verkozen dan tegenwoordig. De Raad bestond uit afvaardigingen van meerdere specifieke geledingen, waaronder wetenschappelijke staf, hoogleraren en technisch en administratief personeel. De afvaardigingen werden verkozen via kiesdistricten. Mijn kiesdistrict (een combinatie van de toenmalige Faculteit Theologie en de Centrale Interfaculteit) kon één wetenschappelijk staflid afvaardigen. Het was een plekje dat een bekende theologische hoogleraar - theologie was binnen het kiesdistrict groter - steeds wist te bemachtigen. Het stond de UR echter vrij om een externe voorzitter te kiezen. Ik heb mij hiervoor kandidaat gesteld en werd verkozen.”

Uw verkiezing was een direct succes.
“Ja, daar ging een kleine geschiedenis aan vooraf. Ik was één van de oprichters van de Progressieve Partij (PP), de eerste echte politieke universiteitspartij. Hiernaast was ik de eindredacteur van het PP-verkiezingsprogramma voor de verkiezingen van 1971. Binnen alle geledingen en faculteiten had de partij gekozen leden. De PP was zodoende ook in de UR sterk vertegenwoordigd.”

Wat was uw drijfveer om voorzitter te worden?
“Ik geloofde sterk in de opzet van de UR. De Wet Universitaire Bestuurshervorming (de zogenaamde WUB) stelde dat de Raad het hoogste bestuursorgaan van de universiteit was. Ik wilde daar heel erg graag werk van maken.”

In de stem van Dirk Couprie proef je op dit moment een scherpte die de verwatering in bevoegdheden van de huidige UR in perspectief lijkt te zetten. Hij continueert: “Het College van Bestuur moest alleen voorbereidend en uitvoerend zijn. Ik stuurde daar bewust op aan. De Raad nam zodoende de besluiten.”

De Raad was dus een besluitvormingsorgaan met macht.
“Ja. Ik zag er hierbij wel op toe dat het CvB elke nota - die daarvoor in aanmerking kwam - voorzag van een conceptbesluit. Daarna was het aan de Raad. Als voorzitter wist ik hierbij in te stellen dat ik met een adviserende stem aanwezig was bij de vergaderingen van het CvB. Op deze wijze was ik een spin in het bestuurlijke web."

Het voorzitterschap leek zodoende een behoorlijk zware functie.
“Het was een volledig nieuwe bestuursvorm die ingericht moest worden. Ik zag het als mijn taak om hier een belangrijke rol in te vervullen én om er op deze wijze voor te zorgen dat de Raad ook daadwerkelijk het hoogste bestuursorgaan werd. Het voorzitterschap werd hierdoor zondermeer een echte voltijdfunctie.”

Waren er in de vier jaar dat u voorzitter was nog grote strijdpunten met het CvB?
Er valt even een wat tekenende stilte. “Zoals ik al zei namen wíj de besluiten als Raad. Er waren uiteraard discussies, maar uiteindelijk lag de finale besluitvorming bij ons.”

"Ik heb niets met de opzet van de huidige UR door de beperktere bevoegdheden”

En de aard van discussies binnen de Raad?
“Discussiepunten zelf waren breed, allicht breder dan nu. Het belangrijkste aspect lag bij de begroting. De UR legde de begroting bij besluit vast en dat leverde het meeste werk op. De begrotingscommissie werd hierdoor ook de belangrijkste commissie binnen de Raad.

Met buitenuniversitaire kwesties bemoeide de Raad zich zelden. Er is één keer - en dat was zodoende zeer uitzonderlijk - een motie aangenomen tegen de Vietnamoorlog. De UR heeft hiernaast het besluit genomen om de toenmalige Sovjet-dissident Boekovski uit te nodigen zijn studie biologie in Leiden voort te komen zetten. De bedoeling was hem daardoor een reden te geven om uit de Sovjet-Unie te kunnen reizen, hetgeen – mede daardoor – ook gelukt is.”

Ter afsluiting: heeft u de universitaire politiek nog gevolgd na uw vertrek?
“Niet specifiek. Ik kreeg een aanstelling in het Oosten van het land en ben niet meer betrokken geweest bij latere ontwikkelingen. De PP is uiteindelijk opgeheven, maar de details daarover zijn mij niet bekend. Ik heb niets met de opzet van de huidige UR door de beperktere bevoegdheden”, zo concludeert Dirk Couprie.

De Raad bleef na 1975 op dezelfde wijze functioneren, met een bont geheel aan politieke universitaire partijen. In de loop van de jaren ’90 kwam hier verandering in. Alle inspraak maakte de besluitvorming in de ogen van bestuurders wel erg stroperig. Ook kon het ontbreken van consensus in een raad sommige belangrijke dossiers lamleggen. Uiteindelijk begon ook de politiek zich te keren tegen de WUB en werd in 1997 de gehele medezeggenschap anders ingericht.

Werd de medezeggenschap vleugellam? Nee, dat zeker niet. Op belangrijke dossiers behield de UR instemmingsrecht – denk bijvoorbeeld aan de hoofdlijnen van de begroting of het strategisch plan - of adviesrecht – zoals bij capaciteitsbeperkingen of het instellingscollegegeld. Hierdoor bleef en blijft de UR een belangrijke schakel in onze universiteit. In vergelijking met 1971 is de insteek wel geheel anders. Is dat erg of misschien juist goed? Dat lijkt perfect gespreksvoer voor een verlaat verjaardagsfeestje.

Uitnodiging eerste UR vergadering 9 6 1971 klein